
Provinciaal en gemeentelijk cultuurbeleid
De overheid kent drie lagen: rijk, provincie en gemeente. Deze hebben ieder hun eigen taken en bijbehorend budget.
Extra
Wie doet wat?
De taakverdeling op het gebied van cultuur is grofweg als volgt: het rijk is verantwoordelijk voor de productie van nationaal aanbod (de basisinfrastructuur); de gemeenten zijn bijvoorbeeld verantwoordelijk voor de accommodaties voor podiumkunst en bibliotheken; de provincies hebben een aanvullende rol en zorgen voor spreiding van voorzieningen.
Direct naar:
Provinciaal cultuurbeleid
Na de verkiezingen voor de Provinciale Staten wordt er per provincie een coalitie gevormd. De deelnemende partijen leveren samen de gedeputeerden, de provinciale 'ministers'. Één daarvan heeft cultuur in zijn portefeuille. De provincie stelt zich op als partner, als coördinator van plaatselijke belangen en als pleitbezorger daarvan in Den Haag.
De portefeuille cultuur is vaak een bijzaak voor een gedeputeerde die hiervoor meestal een klein budget heeft. Niet alleen het regelwerk, maar ook het vormen en uitdragen van visies wordt vaak overgelaten aan ambtenaren. Deze visie kun je terugvinden in een provinciale cultuurnota, of in deelnota's over bijvoorbeeld podiumkunsten of cultureel erfgoed.
Speciale aandacht van de provincie gaat uit naar zaken die niet door het rijk of door de gemeenten worden opgepakt. Bijvoorbeeld ondersteuning van musea in dorpen, gezelschappen met een regionale functie en docenten kunsteducatie. De provincie zorgt ook voor een ondersteuningsinfrastructuur middels consulenten en treedt op als organisator van uiteenlopende culturele evenementen. De 'potjes' verschillen per provincie.
In de Raad van Twaalf bundelen veertien provinciaal werkende cultuurinstellingen hun krachten. Onderling delen zij hun expertise en zetten zij zich in om samen met andere instellingen, overheden en initiatieven een optimaal kunst- en cultuurklimaat te realiseren in Nederland.
Gemeentelijk cultuurbeleid
Bij gemeenten wordt er na de raadsverkiezingen een coalitie gevormd. De deelnemende partijen leveren samen de wethouders. Het beschikbare budget voor kunst en cultuur verschilt per gemeente. Deze is afhankelijk van de grootte van de gemeente en het belang dat eraan wordt gehecht. Het kan gaan om enkele tonnen of om tientallen miljoenen per jaar. Gemeenten zetten zich veelal financieel in voor de accommodaties in hun gemeente en stimuleren daarnaast culturele activiteiten door projectsubsidies te verstrekken aan makers, organisatoren en amateurs.
Steeds meer steden gaan ertoe over cultuurnota's te schrijven waarin het beleid voor een aantal jaar wordt uitgestippeld. Aanleiding is vaak het doen van grote investeringen zoals een nieuwe schouwburg of concertzaal, een nieuw poppodium of museum.
Net als gedeputeerden laten wethouders niet alleen het regelwerk, maar ook het vormen en uitdragen van visies, vaak over aan ambtenaren. De ambtenaren voor cultuur werken vaak samen in een afdeling Cultuur, die meestal valt onder de Dienst Welzijn. Over het algemeen zijn deze ambtenaren zeer direct betrokken bij de cultuur in hun gemeente.
Gemeentelijke subsidies
Net als bij de provincies is het geld dat beschikbaar is voor projectsubsidies zelden ondergebracht in fondsen. Dit heeft te maken met de kleine omvang van deze 'potjes'.
Grote steden als Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Den Haag zijn de uitzonderingen; zij financieren meer dan de accommodaties. Dat komt door de omvang van hun culturele voorzieningenpakket: de belangrijkste gezelschappen en musea zijn hier gehuisvest, hier wonen de meeste kunstenaars én is het meeste publiek.
Amsterdam heeft de structuur van het rijksniveau gekopieerd. Zo bestaat er de Amsterdamse Kunstraad en het Amsterdamse Fonds voor de Kunsten en verschijnt er elke vier jaar een kunstnota, ook wel de Amsterdamse basisinfrastructuur genoemd. In Rotterdam maakt de afdeling Cultuur iedere vier jaar een Cultuurplan. In Utrecht doet de Adviescommissie Cultuurnota dat.